Categorie archieven: Bron

W. Kreeft – Nr. 44

W. Kreeft – Nr. 44

Deze tekst is overgenomen uit W. Kreeft, Nederlandsche maçonnieke penningen No. 44

Scan uit W. Kreeft (600dpi) door F. van der Sman
Scan uit W. Kreeft (600dpi) door F. van der Sman

1860 9 Februari

Penning, ter huldiging van de nagedachtenis van Br .’. E. W. van Dam van Isselt.

Voorzijde: Borstbeeld van de overledene, en face, gekleed in toga, het geheel omsloten door een parelrand. Links daarvan: J. Wiener sculp.

Keerzijde:

HULDE

AAN DE NAGEDACHTENIS

VAN

E. W. VAN DAM VAN ISSELT.

Geboren

te Breda 20 Februarij

1796

Overleden

Geldermalsen 9 Februarij

1860

MOED. VADERLANDSLIEFDE. GENIE.

Daar beneden: een ondergrond omstrengeld door een eiken- en een oranjetak, waarin een wapenschild met het wapen van de overledene, zijnde: van goud met een getinneerde keper van keel, waarboven zes, en daar­onder vier blokken van keel. Dit wapenschild rust op een gelauwerd zwaard, een lier, een helm, een macon-nieke hamer, een winkelhaak en een bundel welke, blijkens het opschrift ORATOR, redevoeringen voor­stellen. Deze worden bestraald door een brandende fakkel.

Afmeting 64 mm zilver en brons. Catalogus Gr .’. O .’. blz. 17. Dirks, No. 822 en afgebeeld op PI. CII. H.Z.C., No. 232 en afgebeeld op PI. XXXII.

Levensberichten der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde 1859/60, blz. 272—304 door Mr. J. Burlage. Revue de la Num. Beige 1861, blz. 209—210. Noordziek, No. 51. Snoeck, No. 284. Algem. Kunst en Letterbode 1860, blz. 54.

Bij de bovenomschreven penning, waarvan het portret gegraveerd is naar een gesteendrukte afbeelding van de ontslapene als majoor van de vrijwillige Jagers, in de historie bekend als de Jagers van Van Dam, was een gedicht gevoegd van de volgende inhoud:

Graveer”, sprak Nederland — ,,zijn edel beeld naar ’t leven En stempel ’t op metaal voor ’t laatste nageslacht.”

Wat jaren” — vroeg de Kunst — „dan aan Van Dam te geven? Elk leefperk gaf hij waarde en heeft hem roem gebracht; En hoe zal goud en brons hem in dat beeld bewaren Wiens zwaard, en lier, en pen het loof der eer omvlecht? Als held? Als volksgezant? model der redenaren? Als kampioen voor Licht, voor Vrijheid, en voor Recht? Vertoon hem in de kracht zijns levens zijner daden.” Was ’t antwoord „Neem tot kleed één zijner krijgsgewaden.” Van Dam ging driemaal voor ons Land en Volk ten strijd.

Toon hoe hij was aan ’t hoofd der Jagers, keur van leeuwen!” Zoo deed de Kunst. Zij toont hem in die kracht aan de eeuwen Doch bloot als mensch.”

Februarij 1861.

C. G. WITHUIJS.

Edmond Willem van Dam van Isselt werd geboren te Breda op 20 Februari 1796, als zoon van Mr Willem van Dam van Isselt en Geertruida Elisabeth Nahuijs. Onder de regering van Lodewijk Napoleon werd hij cadet bij het Corps Artillerie en wel op 3 Juni 1806. Twee jaar later, Juli 1808, nam hij als zodanig ontslag. Hij studeerde theologie aan de Universiteit te Utrecht. In November 1813 meldde hij zich als vrijwilliger bij het leger en werd op 8 De­cember aangesteld tot 2e luitenant bij het Ie Reg. Dragonders. Als zodanig heeft hij gediend bij het beleg van Naarden, welk beleg van December 1813 tot Mei 1814 duurde. Op 20 October 1814 werd hij eervol uit de dienst ontslagen. Een half jaar later, op 30 Maart 1815, meldde hij zich wederom als vrijwilliger aan en werd verbonden aan de 5e Compagnie Jagers te Paard en door deze Compagnie tot opperwachtmeester gekozen. Met deze compagnie maakte hij de veldtocht in Noord-Frankrijk mede. Op 26 October 1815 werd hij andermaal eervol ontslagen. In 1829 werd hij gekozen tot Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. 30 Augustus 1830 bood hij zijn diensten als vrijwilliger tegen België, bij de Koning aan. Hij werd gemachtigd tot oprichting van een Corps Vrijwillige Jagers, welk corps tot stand kwam en waarbij hij als Majoor honorair werd aangesteld bij Z.M.’s besluit van 12 Octo­ber 1830. Het Corps werd bekend onder de naam ,,de Jagers van Van Dam”. Met dit corps heeft hij de onwillige schutters in het land van Maas en Waal beteugeld en de tien-daagse Veldtocht bijge­woond. Bij Kon. Besluit van 31 Augustus 1831 werd hij benoemd tot ridder Militaire Willemsorde 4e klasse. Na zijn diensttijd ging hij weer in de politiek. Op 20 October 1841 werd hij gekozen tot voorzitter van de Tweede Kamer. Op 8 October 1852 werd hij qckozen tot lid van de Eerste Kamer, waarin hij tot zijn dood zitting hield.

Hij overleed te Geldermalsen op 9 Februari 1860.

W. Kreeft – Nr. 40

W. Kreeft – Nr. 40

Deze tekst is overgenomen uit W. Kreeft,
Nederlandsche maçonnieke penningen No. 40

Kreeft40
Scan uit W. Kreeft (600dpi) door F. van der Sman

1858 – 26 Juni

Penning ter herinnering aan de inwijding van het nieuwe gebouw van de Loge „De Ster in het Oosten” O .’. Batavia

Voorzijde: De voorgevel van het nieuwe gebouw, in het fronton een vijfpuntige ster; tussen de zuilen een standbeeld. Achter het gebouw de opgaande zon. Op de afsnede:

DE STER IN HET OOSTEN

TE

BATAVIA.

Massonnet Édit. (eur)

Keerzijde: Tussen lofwerk en boven de passer en winkelhaak: 58

DE

EERSTE STEEN

GELEGD

DEN 19 DECEMBER 1856

INGEWIJD

DEN 26 JUNY 1858

Als omschrift:

C. A. DE JONG—REG.’.(erend) MEESTER D. MAARSCHALK—BOUWMEESTER. Afmeting 42 mm brons. Catalogus Gr.’. O.’, blz. 15. Dirks, No. 805 en afgebeeld op PI. XCIX. H.Z.C., No. 230 en afgebeeld op PI. XXXII.

In het jaar 1856 nam het Bestuur van de Loge „De Ster in het

Oosten” het besluit om een nieuw logegebouw te stichten en het

oude dat uit 1830 dateerde af te breken.

Het benodigde kapitaal was ƒ 40.000,— groot. In nr. 38 van de

Javase Courant van 1856, werd door de Secretaris der Loge Br .’.

Keiler, namens de Loge, een oproep gedaan aan alle Vrijmetselaren

in Indië om deel te nemen aan een lening, welke uit 400 aandelen

a ƒ 100,— rentende 4 % bestond, welke zou worden afgelost met

20 aandelen per jaar.

Deze lening werd ruim voltekend.

12 Mei 1856 werd een begin gemaakt met het slopen van het oude

gebouw. Het ontwerp voor het nieuwe gebouw was van de hand

van Br .’. D. Maarschalk, die tevens de bouw leidde. De eerste

steen werd gelegd op 19 December 1856 en de nieuwe Tempel

ingewijd op Zaterdag 26 Juni 1858.

De hierboven beschreven gedenkpenning werd op die dag aan de Bbr .’. uitgereikt.

W. Kreeft – Nr. 39

W. Kreeft – Nr. 39

Deze tekst is overgenomen uit W. Kreeft, Nederlandsche maçonnieke penningen No. 39

Kreeft39
Scan uit W. Kreeft (600dpi) door F. van der Sman

1857 19 October

Penning ter herinnering aan het Eeuwfeest van de Loge „La Vertu” O .’. Leiden, en aan het vijftigjarig lidmaat­schap van Br .”. J. C. Bucaille.

Voorzijde: De Loge, voorgesteld als een antiek geklede vrouw, gezeten bij een kolom, waarop de letter J voorkomt. In de linkerhand houdt zij een palmtak; met de rechter wijst zij op een koepelvormig tempeltje, waaruit zich een schitterend licht verspreidt. Haar figuur wordt door een hemellicht, waarin het Alziend Oog, beschenen. Op de achtergrond een altaar, waarop een opengeslagen boek ligt. Op de voorzijde van het altaar is een drie­hoek afgebeeld waarin de letters W.K.S. Naast het altaar een accaciatak.

Op de voorgrond maconnieke werktuigen. In de af­snede: J. P. Menger F(ecit)

Keerzijde: In een krans van accacia- en eikenloof het opschrift:

ORDO

CAEMENTARIOR:(vm) LIBER:(orvm)

LVGD:(vni) BATAV(orvm) CVI NOMEN

LA VERTU

DIE XIX OCT:(obris) 5757 FVNDATVM FESTVM SAECVLARE CELEBRAVIT ANN:(o) 5857 PRAESID:(e) MAX:(ime) VENER:(abili) FRATER J. C. BUCAILLE ANTE L ANNOS IN IPSO HOC LOCO ORD:(ini) ADSCRIPTO De Orde van Vrijmetselaren te Leiden, genaamd La Vertu, op 19 October 5757 gesticht, heeft haar eeuw­feest in 5857 gevierd onder het Voorzitterschap van de zeer te vereren broeder J. C. Bucaille die voor 50 jaren te dezer zelfde plaatse in de Orde was opgenomen.

Afmeting 62 mm zilver en brons.

Catalogus Gr .’. O .’. blz. 15.

Dirks, No. 794 en afgebeeld op PI. XCVIII.

H.Z.C., No. 229 en afgebeeld op PI. XXXII.

De stempels bevinden zich in het archief van ’s Rijks Munt.

Cat. No. 233.

Wij lezen in het Gedenkboek van ,,La Vertu”:

De penning werd de Bbr.’. aangeboden door de Achtb. .’. Mr.’. Br.’. J. C. Bucaille, die de kosten der stempels, zijnde ƒ 500,— voor zijn rekening nam.

Door een speciale Commissie werden de Grootmeester twee exemplaren van deze penning, een zilveren en een bronzen exemplaar, aangeboden.