W. Kreeft – Nr. 38

Facebooktwitteryoutube

W. Kreeft – Nr. 38

Deze tekst is overgenomen uit W. Kreeft, Nederlandsche maçonnieke penningen No. 38

Kreeft38
Scan uit W. Kreeft (600dpi) door F. van der Sman

1856 19 Mei

Penning ter herinnering aan het gedurende veertig jaren vervullen van het ambt van Grootmeester-Nationaal der Orde van Vrijmetselaren door Prins Frederik der Neder­landen en aan het Eeuwfeest van het Grootoosten in Nederland.

Voorzijde: Geheel glad, met als opschrift:

AAN

HAREN GED.”. M .*.

N. M. DE LIGT

5853.

Als omschrift: DE (ZZ1 DRIE KOLOMMEN

7 :. 28.-. 5853.’.

Keerzijde: Een doodshoofd geplaatst op een doodsbeen, het ge­heel omgeven door een palmtak.

Afmeting 24 mm brons.

Dirks, No. 755 en afgebeeld op PI. XCIII.

H.Z.C., No. 227 en afgebeeld op PI. XXXI.

Op 28 September 1853 trof de Loge ,,De Drie Kolommen” in het O .’. Rotterdam een zware slag door het afreizen naar het E .”. O .’. van haar nog slechts de 45-jarige leeftijd bereikt hebbende Gedep .’. Mr.’. Br.”. Nicolaas Marinus de Ligt, eertijds haar Voorz.’. Mr .’. De vorige avond had hij nog een werkzaam aandeel gehad in de werkzaamheden der Loge. Hij had daar, zo verhaalt de ge­schiedschrijver, nog doorslaande bewijzen gegeven van helder inzicht, bedaard overleg en welsprekendheid, waarbij niemand had kunnen vermoeden, dat hij in de nacht daarop tot het E.’. O .’. zou worden opgeroepen, nalatende een diep bedroefde weduwe en nog drie jeugdige kinderen, benevens een talrijke hem hoogachtende schare van Bbr .’. en vrienden.

De verslagenheid in de stad zijner inwoning was groot, en de deel­neming algemeen. Een deputatie der Loge ,,De Drie Kolommen” begaf zich naar het sterfhuis om de weduwe een troostwoord toe te spreken. Bij de begrafenis werd het woord gevoerd door de Redenaar der Loge, naar aanleiding van het woord: „Het is de mens gezet eenmaal te sterven”.

De A .’. Mr .’. der Loge „De Eendracht” wendde zich daarna tot de aanwezigen om te getuigen, dat men Wijsheid, Kracht en Schoonheid niet beter kon benaderen dan door in de voetsporen der overledene te treden. Het Handelsblad schreef die avond:

dat de talrijke schare van de groeve der vertering huiswaarts keerde, innig bewogen met het verlies van een vriend, waarvan gezegd kan worden: „Deze had geene vijanden!”

Voorzijde: De linksgewende buste van Prins Frederik in een kabelrand. Daaromheen aan een lint de negen wapens der vroegere Grootmeesters, waarboven de jaartallen van hun bestuur. Links beginnend: I 1756—1757. Albert Nicolaas Baron van Aerssen Beije-ren, Heer van Hoogerheiden, geb. Juni 1726, overl. 23 Maart 1790.

Wapen, volgens Rietstap, PI. I (4): Gevierendeeld: 1 en 4 in goud, een van zilver en zwart geschakeerd St. Andrieskruis; 2 en 3 weder gevieren­deeld: a en d schuinsrechts gespitst ruit van zilver en blauw; b en c gevierendeeld van goud met een blauw getongde en genagelde rode leeuw. II 1758—1759. A. graaf van Bentinck, Heer van Varel en Kniphausen.

Wapen, volgens Rietstap, PI. 5 (6): Gevierendeeld: 1 en 4 in blauw een zilver ankerkruis. naar Engels gebruik vermeerderd met een wassenaar van goud in de rechterbovenhoek, ten teken van tweede ge­boorte (Bentinck) 2 en 3 zijn het gevierendeelde en met een hartschild voorziene wapen van Aldenburg.

III 1759—1794. Karel van den Boetzelaar, geb. 6 Aug.
1728, overl. 21 Sept. 1803.

1 en 4 drie zilveren weerhaken op een rood veld (Boet­zelaar) 2 en 3 een leeuw op een goud veld, waarboven een barensteel (Langerak).

Van 1 Juni 1794 tot 4 Juni 1797 is geen Groot-Loge gehouden.

IV 1798—1804. Isaak van Teylingen, geb. 15 Sept. 1735,
overl. 23 Mei 1813.

Wapen, volgens Rietstap, PI. 88 (I): Van goud met een rechtsgewende leeuw van keel, getongd van lazuur en bedekt met een barensteel van lazuur. V 1804—1810. C. G. Bijleveld.

Wapen: Van keel met twee gekruiste scheepstimmer­mansbijlen van zilver.

VI 1810—1812. J. Bousquet.

Van zilver met een alleenstaande boom; benevens een

groep van drie bomen, alle in natuurlijke kleur, zo ook

de ondergrond. VII 1813—1815. Jhr. W. Ph. Barnaart, Heer van Bergen

en Zandvoort, geb. 28 Nov. 1781, overl. 11 Febr. 1851.

Wapen, volgens Rietstap, PI. 4 (I):

Gevierendeeld: 1 en 4 geschakeerd van zilver en

sinopel; 2 en 3 van keel met een links gewende leeuw

van goud. VIII 1815—1816. M. W. Reepmaker.

Van goud met een lelie in het midden, omgeven door

drie molenijzers. IX 1816—. Prins Frederik der Nederlanden.

Wapen: Van lazuur met de Nederlandse leeuw van

goud, gekroond, met opgeheven zwaard en pijlbundel,

omgeven door 16 blokjes van zilver.

Keerzijde: Het opschrift:

INSTITVTI

MAGNI APVD BATAVOS ORIENTIS

FESTVM SECVLARE AGENTES

ILLVSTRISSIMI PRINCIPIS

ARAVSIACO NASSA VICI

GVLIELMI FREDERICI CAROLI

PER XL ANNOS

MAGNI PROVINCIAE BATAVAE MAGISTRI

EFFIGIEM

EIVSQVE ET ILLORVM

QVI ANTE PRAEFVERE ARMORVM INSIGNIA

IN PERPETVAM REI MEMORIAM

AVRO ARGENTO AERE

EXCVDI JVSSERVNT CAEMENTARII BATAVI Ao. MDCCCLVI Bij gelegenheid dat de Loge van het Grootoosten in Nederland haar eeuwfeest vierde en de Doorluchtigste Vorst van Oranje-Nassau, Willem Frederik Karel veertig jaren lang Grootmeester van het Grootoosten is geweest, hebben de Nederlandse Vrijmetselaren in het jaar 1856 zijn beeltenis en de wapens van hem en van zijn voorgangers ter eeuwige gedachtenis in goud, zilver en brons laten snijden.

Afmeting 62 mm goud, zilver en brons.

Catalogus Gr.’. O.”, blz. 14.

Dirks, No. 785 en afgebeeld op PI. XCVI.

H.Z.C., No. 228 en afgebeeld op PI. XXXI.

De stempels bevinden zich in het archief van ’s Rijks Munt.

Cat. No. 231.

De Grootmeester werd in verband met zijn 40-jarig bestuur een huldeblijk aangeboden, bestaande uit een massief-zilveren licht-kroon, met 8 grote armen, op ieder waarvan een kring van 5 lichten is geplaatst, dus 40 lichten, doelende op de jaren van zijn Groot­meesterschap. Op de kolom, die deze armen verenigt, zijn aange­bracht het wapen van de Prins, zijn naamcijfer, en de jaartallen 1816—1856.

Daarboven bevindt zich onder accaciatakken een beeldengroep, voorstellende de Verlichting, de Broedermin en de Weldadigheid. De kroon was bestemd voor het paleis van de Prins en bevindt zich sinds zijn dood in het gebouw van de Orde der Vrijmetselaren. Als bewijs van zijn erkentelijkheid schonk de Prins daarna aan de Orde in volle eigendom het gebouw aan de Fluweelen Burgwal 22 te ‘s-Gravenhage, waar men toen vergaderde, en dat sedert die tijd onafgebroken de zetel der Nederlandse Orde is gebleven.

Facebooktwitterpinterestlinkedinmail